Ik ben de HEER, jullie Heilige, de Schepper van Israël, jullie Koning. Dit zegt de HEER, die een weg baande door de zee en een pad door machtige wateren, die paarden en wagens liet uitrukken, een heel leger van geweldenaars – daar lagen ze, en ze stonden niet meer op, ze zijn vergaan, als een kwijnende vlam gedoofd. Blijf niet staan bij wat eertijds is gebeurd, laat het verleden nu rusten. Zie, Ik ga iets nieuws verrichten, nu ontkiemt het – heb je het nog niet gemerkt? Ik baan een weg door de woestijn, maak rivieren in de wildernis. De wilde dieren zullen Mij eer bewijzen, de jakhalzen en de struisvogels, omdat Ik water schep in de woestijn en rivieren in de wildernis; het volk dat Ik heb uitgekozen, laat Ik drinken. Dit is het volk dat Ik Mij gevormd heb, het zal Mijn lof verkondigen.
Terugkeer naar God.
Maar jij hebt niet tot Mij geroepen, Jakob, jij gaf je geen moeite voor Mij, Israël. Je hebt niet aan Mij je schapen geofferd, Mij met je offers geen eer bewezen. Ik heb je niet met graanoffers belast en je niet vermoeid met de plicht om wierook voor Mij te branden. Je hebt van je zilver geen kalmoes voor Mij gekocht, Mij niet verzadigd met het vet van je offers. Nee, je hebt Mij met je zonden belast, Mij vermoeid met al je schulden. Ik, Ik ben het, die omwille van zichzelf je misdaden tenietdoet en je zonden vergeet. Breng Mij Mijn tekortkomingen in herinnering, laten we samen tot een uitspraak komen, en voer zelf het woord om je zaak te bepleiten. Je eerste voorvader heeft al gezondigd en je woordvoerders zijn steeds tegen Mij opgestaan. Daarom heb Ik de dienaren van het heiligdom ontwijd, Jakob aan de vernietiging prijsgegeven en Israël aan spot en hoon.